De lakmoesproef van Maarten van Rossem
of waarom emoticons het eind van de beschaving zijn

Stuurman Colijn zei ooit in een toespraak: ‘Onze tijd is een ongemeen moeilijke.’ Daar was geen woord van gelogen. De roergangers van nu nemen woorden van gelijke strekking in de mond en ook zij liegen niet. Toch ontbreekt het hen, net als Colijn, aan een scherpe blik. Zij wijzen naar de smeltende noordpool, een Wall Street in verwarring en gekrakeel in het Midden Oosten. De blik is op de horizon gericht, terwijl onder onze neus de beschaving naar de galemiezen gaat. Geruisloos. Maarten van Rossem is de lakmoesproef en er is maar een conclusie mogelijk: wij zijn behoorlijk zuur aan het worden. Straks hebben we de wereld gered, maar is er geen lol meer aan. Daarom moeten smileys in de ban.

Ik kan me voorstellen dat u het verband niet meteen ziet. Dat heeft bij mij ook een tijd geduurd en het waren mijn kinderen die me ten langen leste de ogen openden. Ik heb er vijf, in een min of minder ingewikkelde constructie; wellicht dat me dat iets van een voorsprong geeft.

Als opvoeder die zijn verantwoordelijkheid kent, heb ik heb getracht hen enige mate van cultureel benul bij te brengen. Dat ging vrij aardig, tot het bij Van Kooten en de Bie al stroef begon te lopen en bij Bomans en Carmiggelt, grootmeesters van de ironie, helemaal stokte. Wat ik ook deed: zij bleven stoïcijns, volstrekt onaangedaan. Zelfs bewegende beelden brachten niet de minste reactie teweeg. Bomans bleef een man met een rare kuif, Carmiggelt een saaie, chagrijnige kerel; iemand op wie zij voor geen goud wilden lijken. Mocht het optreden van een van beide al tot enige vreugde leiden, dan was het omdat mij de tranen over de wangen liepen. De scherts ontging hen volledig. Na de aanvankelijke verbijstering heb ik me een tijdlang, wanhopig bijna, afgevraagd waar het cruciale hiaat in mijn pedagogische kwaliteiten zat, tot het me trof als de bliksem: er staan geen smileys bij.

De kinderen van nu herkennen ironie niet meer. Zij missen de fijnzinnigheid het te onderscheiden en waarderen. Zij hebben een hulpmiddel nodig dat hen zegt: let op, dubbele bodem. Ontbreekt dat, dan menen zij dat het ernst is, nemen de aanwijzing letterlijk en raken de weg kwijt. Dat is heel erg. Want een cultuur die de zelfspot verliest, is gedoemd.

Wat is er mis met die smiley?, hoor ik u zeggen. Prachtvinding, toch? Men voege ze in waar nodig, desnoods ook als ondertiteling op de televisie, en de ironie en daarmee de beschaving zijn gered.
Dat is niet alleen om esthetische redenen verwerpelijk, het is vooral een dramatische en heel gevaarlijke misvatting. Het getuigt van besmetting door dezelfde pragmatiekparasiet als die rondwaart op het Binnenhof, waar alleen symptoombestrijding bedreven wordt en met verbanddozen gesleept. Uiteraard is niet de smiley zelf funest: het draait om onze afhankelijkheid ervan. Willen we de kern van het probleem aanpakken, dan moet dat gele ding geëlimineerd.

Ironie en satire kunnen alleen bestaan waar men in staat is met een glimlach naar zichzelf te kijken. Wie voor die glimlach gesouffleerd moet worden, verzuurt en droogt op. Oordeel zelf: vandaag de dag levert ironie in de publieke ruimte steevast een bloedserieus debat op, of het lakmoes wordt verweten dat het zuur is en er wordt schouderophalend aan voorbijgegaan. Die reflex heeft zich met de opkomst van social media en het daarmee in zwang geraakte arsenaal aan emoticons met een ontzagwekkende vaart diep in ziel van ons volk genesteld.

Onder dat vrolijke, glimlachende gezichtje prijken gitzwarte, knellende kousen rond kuiten die al veel te lang geen frisse lucht hebben gehad. Een volk dat massaal naar de smiley grijpt, glijdt onherroepelijk af naar een neocalvinisme waarin zelfspot als doodzonde geldt. Let op! Er kan pas gelachen worden als iemand het teken geeft.
Hoe het met een dergelijke cultuur afloopt, is genoegzaam bekend. Hij marginaliseert, om tenslotte te verdwijnen. De enige hoop die dan nog rest is dat het een paar behoorlijke auteurs oplevert.

Ik ben van de blauwe knoop geworden. Ik voer een zero-tolerancebeleid. Geen glimlachende, grijnzende, knipogende, kussende of dansende gele gedrochten in mijn teksten. De beschaving staat op het spel. Ik heb niet de illusie dat ik haar teloorgang in mijn eentje kan verhoeden, maar ik heb er dan in elk geval niet aan meegewerkt.

Nabrander: interessant artikel van De Correspondent: https://decorrespondent.nl/2224/Dit-is-wat-er-dagelijks-misgaat-in-je-hoofd/185054136080-2f62ac61